Zet minimaal twee methoden per casus in en gebruik -in principe- in het totaal van de drie casus elk van de drie methoden tenminste éénmaal.
Wat betreft de inzet van domeinen, is de Tabel zo opgezet dat er voor elk van de drie methoden keuzeruimte geboden wordt om één of meer domeinen toe te passen naar gelang de vraagstelling en de specifieke diagnostische setting. Per methode kan worden volstaan met de inzet van één domein, maar uit de vraagstelling van een bepaalde casus kan de noodzaak voortvloeien tot de inzet van meer dan één domein voor die specifieke casus; cruciaal hierbij is dat de inzet van instrumentarium altijd voldoende dekkend moet zijn om de vraag te kunnen beantwoorden.
Echter, in bepaalde situaties is (uitgebreide/ gestructureerde) zelfrapportage onmogelijk of onwenselijk (bijvoorbeeld vanwege een te jonge (mentale) leeftijd). Indien deze methode daardoor minder ingezet kan worden, dan dient dit verantwoord te worden in de Evaluatie. Hierbij dient dan ook inhoudelijk te worden gereflecteerd op de gevolgen van het missen van deze informatiebron. In dergelijke gevallen wordt aanbevolen om tenminste de perceptie van naasten (opvoeder, voogd, et cetera) over de klachtbeleving van de cliënt in het verslag op te nemen.
Bespreek en interpreteer het ingezette instrumentarium, met oog voor het specifieke patroon van sterkten en zwakten; prestatietaken kennen bijvoorbeeld andere potentiële stoor-factoren (zoals vermoeidheid, faalangst, et cetera) dan de zelfrapportage-methodiek (sociale wenselijkheid, beperkt zelfinzicht en dergelijke). Tevens verschillen ingezette instrumenten qua betrouwbaarheid en validiteit; hoe (psychometrisch) sterker het materiaal, des te steviger/stelliger de uitspraken en/of conclusies mogen zijn. Bevindingen uit psychometrisch sterk materiaal verdienen in de regel een centralere plek in de beschouwing dan die uit psychometrisch zwakkere instrumenten.